Liturgie
Dienst 14 september 2025
Liturgie zondag 14 september 2025, Munnekezijl
Inloop vanaf 10:30 uur
Aanvangstijd: 11:00 uur
Voorganger: Da Rol uit Zuidhorn
Oppas en kindernevendienst (Peter en Emilie)
Koffie verzorgd door: familie Schutter
Organist: Bert Bolhuis
Thema: een stap vooruit zetten
Lied voor de dienst: lied 906: 1,6 en 7
1 God is tegenwoordig, die in 't licht daarboven
dag en nacht de engelen loven.
Heilig, heilig, heilig, zingen Hem ter ere
al de hoge hemelsferen.
Laat o Heer, U ter eer,
ons lied ook U prijzen,
lof en dank bewijzen.
6 Streel Gij met uw stralen, God van licht en leven,
mijn gezicht tot U geheven.
Evenals de bloemen voor het zonlicht buiten
zo gewillig zich ontsluiten,
zo laat Gij zon van mij,
in uw licht mij groeien
voor U openbloeien.
7 Maak mij recht eenvoudig, stil in den gebede,
afgezonderd in uw vrede.
Maak mij rein van harte, dat ik uwe klaarheid
schouwen mag in geest en waarheid.
Heer laat mij even vrij
als een adelaar stijgen,
zo word ik U eigen.
Welkom en mededelingen
Aanvangslied: psalm 107: 1 en 4
1 Gods goedheid houdt ons staande
zolang de wereld staat !
Houdt dan de lofzang gaande
voor God die leven laat.
Al wie, door Hem bevrijd
uit ongastvrije streken,
naar huis werd heengeleid,
zal van zijn liefde spreken.
4 Laat ons nu voor de Heere
zijn goedertierenheid
toezingen en vereren
de God die ons bevrijdt.
Want wie zijn hulp verlangt,
Hem aanroept in gebeden,
verlost Hij uit de angst
en leidt Hij tot den vrede.
Bemoediging en groet
Gebed om ontferming en om Gods Geest
Glorialied: lied 305
1 Alle eer en alle glorie
geldt de luisterrijke naam!
Vier de vrede die Hij heden
uitroept over ons bestaan.
Aangezicht vol van licht,
zie ons vol ontferming aan!
2 Alle eer een alle glorie
geldt de Zoon, de erfgenaam!
Als genade die ons toekomt
is Hij onze nieuwe naam.
Licht uit licht, / vergezicht,
steek ons met uw stralen aan!
3 Alle eer en alle glorie
geldt de Geest die leven doet,
die de eenheid in ons ademt,
vlam, die ons vertrouwen voedt!
Levenszon, / liefdesbron,
maak de tongen los voorgoed!
Leefregel
De kinderen gaan naar de kindernevendienst
Inleiding op de dienst
Eerste schriftlezing: Genesis 44: 18 – 34
18 Juda deed een stap naar voren en zei: ‘Neemt u mij niet kwalijk, heer. U bent als de farao, maar sta uw dienaar alstublieft toe iets tegen u te zeggen, zonder dat u in woede ontsteekt. 19 U vroeg ons, heer, of wij nog een vader of een broer hadden. 20 Daarop vertelden wij u dat we nog een oude vader hadden en een broer die nog jong is; hij werd geboren toen onze vader al oud was. Zijn broer is gestorven, en hij is van de kinderen van zijn moeder als enige overgebleven. Zijn vader houdt daarom veel van hem. 21 U zei ons toen, heer, dat we hem bij u moesten brengen, omdat u hem graag wilde zien. 22 Wij zeiden toen tegen u, heer: “Het is uitgesloten dat de jongen bij zijn vader weggaat, want als hij hem verlaat, betekent dat zijn vaders dood.” 23 Maar u zei tegen uw dienaren: “Als jullie jongste broer niet meekomt, wil ik jullie hier niet opnieuw zien.” 24 Weer thuis bij mijn vader vertelden wij wat u had gezegd, heer, 25 en toen onze vader ons vroeg om hierheen terug te gaan om weer wat voedsel te kopen, 26 zeiden wij: “Dat is onmogelijk. Alleen als onze jongste broer meegaat kunnen we de tocht ondernemen, want we mogen die man niet onder ogen komen tenzij we onze broer bij ons hebben.” 27 Maar mijn vader zei: “Zoals jullie weten heeft mijn vrouw mij twee zonen gebaard. 28 De ene ging bij mij weg en ik ben er vast van overtuigd dat hij verscheurd is; ik heb hem tot nu toe niet teruggezien. 29 Als jullie nu ook de andere bij mij weghalen en er overkomt hem iets, dan zou ik, die al zo oud ben, door jullie schuld van ellende in het dodenrijk komen.” 30 Dus, heer, als ik bij mijn vader terugkom zonder de jongen, aan wie hij zo verknocht is, 31 dan kan het niet anders of hij sterft wanneer hij ziet dat de jongen er niet bij is; door het verdriet dat wij hem daarmee zouden aandoen, zou onze oude vader in het dodenrijk komen. 32 Ik heb mij bij mijn vader borg gesteld voor de jongen; ik heb hem gezegd dat hij het mij mijn leven lang mag aanrekenen als ik de jongen niet terugbreng. 33 Staat u daarom alstublieft toe, mijn heer, dat ik als slaaf bij u blijf in plaats van de jongen, en dat hij met zijn broers terugreist. 34 Hoe zou ik immers zonder die jongen naar mijn vader kunnen teruggaan? Ik zou het verdriet dat mijn vader dan treft, niet kunnen aanzien.’
Zingen: psalm 32: 1
1 Heil hem, wien God zijn ontrouw heeft vergeven
en toegedekt al wat hij had misdreven,
God rekent hem zijn dwalingen niet aan -
heil hem, die recht voor God is komen staan !
Ik kwijnde weg, zolang ik zwijgen wilde,
in zelfbeklag mijn levenskracht verspilde,
want dag en nacht woog zwaar op mij uw hand,
mijn leven werd zo dor als dorstig land
Tweede lezing: Genesis 45: 1-5
1 Toen kon Jozef zich niet langer goed houden tegenover allen die daar bij hem waren. ‘Laat iedereen weggaan!’ riep hij. Zo was er niemand bij toen Jozef zijn broers vertelde wie hij was. 2 Hij barstte in tranen uit en huilde zo luid dat de Egyptenaren het hoorden en dat het ook in het paleis van de farao te horen was. 3 Hij zei tegen zijn broers: ‘Ik ben het, Jozef! Leeft mijn vader nog?’ Zijn broers waren niet in staat antwoord te geven, ze waren verlamd van schrik. 4 ‘Kom toch dichterbij,’ zei Jozef tegen hen, en daarop gingen ze dichter naar hem toe. ‘Ik ben Jozef,’ zei hij, ‘jullie broer, die jullie verkocht hebben en die naar Egypte is meegevoerd. 5 Maar blijf kalm en maak jezelf geen verwijten dat jullie mij verkocht hebben en dat ik hier ben terechtgekomen, want God heeft mij voor jullie uit gestuurd om jullie leven te redden.
Zingen: psalm 32: 2 en 3
2 Nu heb ik, Heer, mijn zonde U beleden:
ik weet dat ik uw wet heb overtreden.
Ik was ontrouw, ik was van kwaad vervuld,
maar Gij vergaf het, Gij verzoent mijn schuld.
Laat daarom tot U komen uw beminden,
stoot hen niet af, doch laat U door hen vinden.
Duistere vloeden stormen op hen aan,
Gij stelt een perk, Gij zult ons vast doen staan.
3 Gij zijt, o Heer, mijn schuilplaats en mijn haven,
Gij zult aan mij al uw beloften staven.
Wat mij benauwt, Gij stelt U aan mijn zij,
omringt met liedren van bevrijding mij !
Gij zult mij voortaan door uw trouw bewaken,
Gij zult mijn leven vol van vreugde maken.
Ik zal mijn weg lichtvoetig verder gaan,
Gij gaat mij voor, Gij maakt voor mij ruim baan.
Overdenking
Zingen: lied 286
1 Waar de mensen dwalen in het donker
draai je om en zie het nieuwe licht
Zie het licht dat God ons gaf in Jezus
Zie de mens die ieder mens verlicht
Refrein: Want het licht is sterker dan het donker
en het daglicht overwint de nacht
Zoek je weg niet langer in het duister
Keer je om en zie Gods nieuwe dag
2 Waar de mensen lijden onder onrecht
in een wereld die geen vrede vindt,
heb vertrouwen, draag het kruis met blijdschap
er is licht dat alles overwint.
Refrein: Want het licht is sterker dan het donker
en het daglicht overwint de nacht
Zoek je weg niet langer in het duister
Keer je om en zie Gods nieuwe dag
3 Steek een kaars aan tegen al het duister,
als een teken in een bange tijd,
dat ons leven niet in wanhoop eindigt
dat de vrede sterker is dan strijd.
Refrein: Want het licht is sterker dan het donker
en het daglicht overwint de nacht
Zoek je weg niet langer in het duister
Keer je om en zie Gods nieuwe dag
Gebeden
Collecte
onder de collecte komen de kinderen terug
Slotlied: lied 43
1 Oh God, kom mijn geding beslechten,
verlos mij van wie U versmaadt.
Boosdoeners willen met mij rechten,
die niet aan trouw en waarheid hechten.
Doe mij ontkomen aan hun haat,
o Heer, mijn toeverlaat.
2 Zijt Gij dan niet mijn burcht gebleven,
de sterke vesting van mijn hart?
Waarom hebt Gij dan nu mijn leven
aan mijn belagers prijsgegeven?
Waarom ga ik gebukt van smart,
gekleed in somber zwart?
3 O Here God, kom mij bevrijden
zend mij uw waarheid en uw licht
die naar uw heilge berg mij leiden,
waar Gij mij woning wilt bereiden.
Geef dat ik door U opgericht
kom voor uw aangezicht
4 Dan ga ik op tot uw altaren
tot U, o bron van zaligheid.
Dan mag mijn ziel uw heil ervaren
en dankbaar ruisen alle snaren
voor U die al mijn vreugde zijt
en eind’loos mij verblijdt.
5 Mijn ziel, hoe zijt gij zo verslagen,
Mijn hart, wat kwelt gij u zozeer?
Vertrouw op ’s Heren welbehagen.
Hij doet weldra de morgen dagen.
Ja, ik zal zingen tot zijn eer:
Mijn redder is de Heer.
Zegen
We beantwoorden de zegen met het zingen van
lied 425
Vervuld van uw zegen gaan wij onze wegen
van hier, uit dit huis waar uw stem wordt gehoord
in Christus verbonden tezamen gezonden
op weg in een wereld die wacht op uw woord
Om daar in genade uw woorden als zaden
te zaaien tot diep in het donkerste dal
door liefde gedreven om wie met ons leven
uw zegen te brengen die vrucht dragen zal